Het zijn de beginjaren van de 21ste eeuw. Classes zijn volop bezig geweest met de toekomstige kerkorde en ordinanties van de nieuw te vormen Protestantse Kerk in Nederland. Er klinkt enthousiasme en zorgen worden geuit. Meegaan. Niet meegaan. We weten allemaal hoe het eind 2003 en begin 2004 gelopen is.
Net als vele anderen vroeg ik mij rond de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland af hoe deze kerk zich zou gaan ontwikkelen. Welke richting gaat zij op? Is en blijft het mijn kerk? De vraag drong zich sterker op nadat een groot deel van het behoudende deel van de Nederlandse Hervormde Kerk besloot niet mee te gaan in de nieuw te vormen kerkgemeenschap.
Was het een vraag die zich bij mij opdrong? Laat ik eerlijk zijn. Eigenlijk was het geen vraag. Ik besloot mee te gaan. Het was wel een meegaan onder een voorbehoud. Een overgang naar de Christelijke Gereformeerde Kerk achtte ik als een mogelijkheid. Dit voor het geval dat ik vervreemding ervoer of mij in de steekgelaten zou voelen door de Protestantse Kerk in Nederland.
Vele kerkgangers, uit wat wij Gereformeerde Bondsgemeenten zijn gaan noemen, ervaren deze vervreemding en voelen zich in de steek gelaten. Ik kan me voorstellen dat je dit ervaart, wanneer je niet mee kunt gaan met een klimaatmars. Wanneer je niet weg kunt bij Israël. Wanneer ethische kwesties als pro-life en het huwelijk als een instituut van één man en één vrouw je na aan het hart liggen. Is dit mijn kerk? Is het deze vervreemding die er voor zorgt dat ik me met velen hervormd blijf noemen en niet protestants?
Laten we de hand eens in eigen boezem steken. Voor de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland klonk volop “We kunnen niet weg en we kunnen niet mee”. Het eerste gedeelte heeft alles te maken met de gedachte dat de kerk een planting Gods is. Daar loop je niet van weg. Ook niet als zij ziek is. Tegelijk was er toen al vervreemding. Iets dat onder andere zichtbaar werd in de ordinanties rondom het huwelijk.
Maar wanneer je zegt ‘we kunnen niet mee’ en toch mee gaat, dan positioneer je je als gast in het huis van de kerk en niet als medebewoner. Je bent wel binnen, maar je hebt de jas nog aan en de koffer voor vertrek staat gereed. Is dit eerlijk? Heb je de Protestantse Kerk in Nederland dan een kans gegeven? Of heb je altijd een afwerende houding aangenomen en is het daardoor nooit tot een gezonde hechting gekomen.
We kunnen de vervreemding koesteren als een sjibbolet van rechtzinnigheid. Wanneer de Protestantse Kerk in Nederland zich over iets uitspreekt dat niet in ons straatje past kunnen we sterk benadrukken dat we in de steek gelaten worden. Want waarom als Protestantse Kerk in Nederland wel daaraan verbinden en niet aan de Mars voor het leven. Maar er is ook een andere mogelijkheid. Wat zou er gebeuren wanneer allen die zich vervreemd en in de steek gelaten voelen de Protestantse Kerk in Nederland gaan omarmen. Dat de gemeenten die zich met de Gereformeerde Bond verwant weten zich aan de Protestantse Kerk in Nederland hechten, zoals een kind aan zijn moeder? Voormalige scriba’s en presessen zijn ons hierin voorgegaan en ook de nieuwe scriba doet dit.
Is de tijd gekomen voor een nieuwe verbondssluiting? Of anders voor een soort familiediner met Bert van Leeuwen. Moet er een eerste stap gezet werden om elkaar voor Gods aangezicht te ontmoeten? Want wanneer je niet weg kunt en mee bent gegaan, dan past het om zonder schroom te zeggen: Dit is mijn kerk.
Nee, het is niet de ware kerk des Heeren. Het is wel de kerk die ten tijde van de reformatie door de Heere aan Nederland is geschonken. Daarmee is het Gods kerk. Zo zijn kerkgangers die zich met de Gereformeerde Bond verbonden weten in de Protestantse Kerk in Nederland geen vreemdelingen en bijwoners, maar huisgenoten Gods.