December is de maand waarin officieel de winter begint. Maar zo koud is het meestal niet in de laatste maand van het jaar. Een witte kerst is zo sporadisch, dat het lijkt op Sinterklaas vieren bij 30 graden Celsius. Sommige jaren laat de winter zelfs een hele winter op zich wachten. December is niet bar koud.

Eigenlijk is december zelfs een hele warme maand. Immers, december is de feestmaand. Sinterklaas, kerst, oud en nieuw. We hoppen van feest naar feest. Het kan niet op. Cadeautjes die uitgepakt worden. Flessen wijn die ontkurkt worden. Maaltijden die bereid worden. Als de klap op de vuurpijl zijn er ook nog de oliebollen. Warmte alom en niet alleen door de gezellige kaarsjes die branden.

 

Alleen er zijn in de decembermaand zoveel mensen alleen. Mensen die geen cadeautjes uitpakken, omdat Sint hen voorbijgaat. Mensen die niet gezellig een glaasje drinken, omdat er alleen toch niets aan is. Mensen die maar snel een maaltijd op tafel zetten, omdat alleen eten niet te lang moet duren. Dit terwijl het eten van de oliebollen die gekocht zijn wel lang duurt, want in je eentje is zo’n voordeelzak niet gelijk leeg. Voor al deze mensen is december koud en kil. Ze wandelen door grijze straten in een grijze stad. Eenzaam door de nacht, terwijl in passerende huizen het feest voortgaat tot in de kleine uurtjes.

 

In het boek Les Miserables van Victor Hugo komen we zo’n iemand tegen. Het is Cosette. In de gelijknamige musical loopt zij alleen door de straten. Hierbij beeldt ze zich in dat er iemand naast haar loopt. Wie het is weet zij niet. Tenminste, zij kent zijn naam niet. Ze weet wel dat ze verliefd is en dat hij haar warme gevoelens bezorgd. Ze beeld het zich allemaal in, maar het is voor haar heel reëel. Zij heeft hem lief. Al is ze dan alleen.

 

Zo kunnen herinneringen en verlangens kleur geven aan het leven. Het maakt het allemaal iets makkelijker. Al is het mogelijk niet veel makkelijker. Het blijft donker en grauw. Maar struinend door de straten mag een ster aan de hemel herinneringen oproepen aan een verhaal van langgeleden. Ooit gehoord over 3 mannen die een ster volgden en uitkwamen bij een eenvoudig huisje. Daar vonden ze een vrouw en een Kind. Voor Hem hadden zij goud, wierook en mirre meegenomen. Deze drie mannen wisten dat dit Kind de Koning van de Joden was. Hij was armoedig geboren. In Bethlehem kwam hij ter wereld en nadat hij in doeken gewikkeld was, werd hij in een kribbe gelegd. Voor dit Kind was er geen plaats in de Herberg. Aan het einde van Zijn leven was Hij van God en mens verlaten. Eenzaam aan een kruis stierf Hij, terwijl Hij uitriep: “Mijn God, mijn God waarop hebt u Mij verlaten”.

 

In Zijn leven heeft Hij nooit kerst gevierd en ook geen Sinterklaas, maar Hij heeft er wel voor gezorgd dat in het leven van ieder mens de zon kan gaan stralen.

 

Dit mag de maand december in een heel ander licht zetten. Het mag de leegte in ons leven vullen. Want in december vieren we met kerst dat de Schepper van hemel en aarde naar ons toe gekomen is. God is mens geworden. Hij laat ons niet alleen, maar wil ons tot Zich trekken, zodat wij eeuwig daar mogen zijn waar Hij is. In Gods Koninkrijk waar een feestmaal gereed staat. De weg naar dit Koninkrijk is door Hem zelf gelegd. Die weg is Jezus Christus. Wie in Hem gelooft en Hem volgt, is nooit meer alleen.

De afgelopen week trokken twee berichten in het bijzonder mijn aandacht. VNL die in de persoon van Jan Roos twitterde: Stop overheidsfinanciering religieus onderwijs. jan-roosDaarnaast alle media-aandacht voor de studentenvereniging Vindicat vanwege een ‘bangalijst‘. Twee onderwerpen die voor mij alles met elkaar te maken hebben en die mij terugbrengen in mijn eigen Groningse studententijd. Dan spreek ik over de jaren 1987-1996. De tijd dat er nog lang gestudeerd kon worden en veel tijd gestoken kon worden in de studentenvereniging en het daarbij behorende bestuurswerk.

Zelf woonde ik in de Oosterpoort. Door velen de mooiste wijk van Groningen genoemd. Het eerste jaar volgde ik de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. De school stond in Groningen-Zuid, in Corpus den Hoorn. Na een jaar fietste ik niet meer naar het zuiden maar richting het Noorderplantsoen. Ik was met de ALO gestopt en begonnen aan de vooropleiding voor theologie. Twee jaar zonder studiefinanciering, maar gelukkig wel met kinderbijslag. Vanuit de Oosterpoort fietste ik meer dan regelmatig langs het gebouw van Vindicat. Een indrukwekkend gebouw naast de Martinikerk. Soms was er wat te zien, maar ‘s morgens was het er meestal stil op enkele schoonmakers na. Ik was wel benieuwd wat er binnen gebeurde. Je hoorde verhalen. Al met al imposant. Ik ben er nooit in geweest, maar andersom wel met Vindicaters te maken gehad.

Op een gegeven moment kwam er een Vindicater in het studentenhuis wonen. Prima gast. Goed contact mee. We wisselden wel eens wat uit over de studentenvereniging. Hij over Vindicat en ik over de christelijke studentenvereniging Ichthus. Op een keer is hij met twee anderen mee geweest naar een zogenaamde ‘open avond’. Deze drie Vindicaters keken hun ogen uit. Waar ze zo verbaasd over waren? Hoe de vrouwelijke en mannelijke leden met elkaar omgingen. Respectvol. Gelijkwaardig. Het was totaal anders dan zij gewend waren. Voor hen een ongekende wereld en ik hoop dat ze die avond niet vergeten zijn.

Het brengt me bij Jan Roos. Wanneer je hoort hoe mensen reageren op de ‘bangalijst’ en op de ontgroening van studenten binnen Vindicat en wanneer je ziet wat het christelijk geloof bewerkt met betrekking tot de omgang van mensen. Dan is toch het laatste wat je voorstelt om dit de nek om te draaien. Wanneer christelijk onderwijs een positieve uitwerking heeft op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, dan omarm je dit en neem je de Jezus-liedjes en de ‘verhaaltjes’ voor lief. Of is zijn voorstel vooral gericht op islamitisch onderwijs en moet het joodse en christelijke onderwijs hieronder leiden? Wat ook de beweegreden is van Jan Roos, laat ik hem één advies geven nu hij de politiek instapt. Pak de problemen aan en veroorzaak geen problemen door wat goed functioneert overhoop te gooien.

“Nederland heeft de laatste jaren weer vaste grond onder de voeten gekregen.” Met deze woorden begint de troonrede. Ik vind het mooie woorden omdat zij mij doen denken aan het lied ‘Een vaste grond is ons behoud’. Wat heerlijk dat Nederland vaste grond heeft gekregen. Met dankbaarheid lees ik verder. “De financieel-economische crisis ligt achter ons.” Natuurlijk ligt die achter ons. Immers, het gaat in Nederland niet langer om aardse schatten, maar om de hemelse.

2016-09-20 12:27:59 DEN HAAG - Koning Willem-Alexander leest, met aan zijn zijde koningin Maxima, de troonrede voor op Prinsjesdag aan leden van de Eerste en Tweede Kamer in de Ridderzaal. ANP ROYAL IMAGES SANDER KONING

2016-09-20 12:27:59 DEN HAAG – Koning Willem-Alexander leest, met aan zijn zijde koningin Maxima, de troonrede voor op Prinsjesdag aan leden van de Eerste en Tweede Kamer in de Ridderzaal. ANP ROYAL IMAGES SANDER KONING

Terwijl ik verder lees ontdek ik dat het wel gaat om de aardse schatten. Gezonde overheidsfinanciën en een sterke economie vormen het fundament. Er wordt zelfs over geroemd. Maar aardse schatten brengen niet alles. De troonrede spreekt van onrust en onbehagen, van zorgen maken en hechten aan het vertrouwde. Er zijn reële problemen. Tegelijk wordt sterk de nadruk gelegd op het gegeven dat wij er nu beter voor staan. Ook wordt aan elk probleem, of moet ik uitdaging zeggen, een positieve wending gegeven.

Mijn dankbaarheid verdwijnt en mijn wenkbrauwen fronsen. Ik lees over democratische waarden. Scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst. Over gelijkheid van man en vrouw en dat er geen onderscheid gemaakt wordt op grond van ras, geloof of seksuele geaardheid. Wie in dit land wil wonen moet deze waarden respecteren en naleven.

Het zijn democratische waarden die gebaseerd zijn op de vaste grond van de economie. Is dit geen contradictie. De economie is niet stabiel en zal dit ook nooit worden. Het tekent dat ook democratische waarden fluctueren. Wat nu nog als waar gevonden kan worden, kan morgen anders zijn. De meerderheid bepaalt. Een meerderheid die kan besluiten dat geloof een privézaak is en achter de voordeur moet plaatsvinden. Het betekent het einde aan het protestants-christelijk en reformatorisch onderwijs. Zoals het ook het einde kan betekenen van vele andere verworvenheden. Het leert mij dat Nederland de vaste grond aan het verliezen is en wegzinkt in het moeras waar het zich onmogelijk uit kan trekken. Hulp zal van buiten moeten komen. Van boven.

Fascinerend. Dat is het. Die lichtflitsen en het gerommel. Magnifiek om waar te nemen. Zo kijk ik ook naar onweer. Een geweldig natuurverschijnsel en dat is het. Maar tegelijk is het meer. Het is ook angstaanjagend. Die plotselinge lichtflitsen. Die dreunende donder. Soms er direct achteraan. Vaak onschuldig, maar niet altijd. Het onweer kan inslaan. Met grote gevolgen.  Velen hebben het leven gelaten tijdens eenonweer onweersbui.

Zelf heb ik er iets van ervaren in de lente van 1991. Ik was student theologie en bewoonde een kamer in een studentenhuis aan de Sophiastraat in Groningen. Het onweerde. Ik lag in bed. Niets aan de hand. Tot de bliksem insloeg. Ik voelde iets door mij heengaan. Niet veel later bleken de stoppen eruit te liggen.  Uiteindelijk de enige schade. Maar bij mij zat de schrik er goed in. Toen heb ik ervaren wat knikkende knieën zijn. Ik behield ze tot aan het begin van het tentamen Hebreeuws de volgende morgen.

Sindsdien is onweer voor mij altijd tweeslachtig. Een geweldig natuurverschijnsel, maar ook beangstigend. Tegelijk wist ik van Psalm 29. ‘Gods majesteit in het onweer’ staat erboven. Zo wordt gezegd dat God spreekt door het onweer. In midden-orthodoxe kring is dit allang afgelegd, maar in ultraorthodoxe kring volop gepredikt. Zelf deed ik er niet veel mee. Het was geen werkelijkheid, maar het had ook niet afgedaan. Op deze niet bestaande tussenweg bevond ik mij. Tijdens een nacht waarin het heftig onweerde, ben ik er maar eens doorgegaan. Hetgeen overdacht.

Als eerste en bovenal is onweer een natuurverschijnsel. Een natuurkundige kan prima uitleggen hoe een onweersbui ontstaat en wat er tijdens onweer gebeurt. Niets bijzonders. Maar omdat ik geloof in een God die hemel en aarde geschapen heeft, is God bij deze uitleg niet buitengesloten. Hij is immers de Schepper. Al weet ik niet of onweer ook al in het paradijs voorkwam of voor zou kunnen komen. Ik vermoed van niet, maar later meer hierover.

Bij het nadenken over onweer met een theologische bril op gaan mijn gedachten uit naar de Schriftgedeelten waar er sprake is van donder. Zoals wanneer de zevende plaag de Egyptenaren treft (Exodus 9 vers 13-35). Als Mozes zijn staf naar de hemel uitstrekt geeft de Heere donder en hagel. Dat de Heere donder geeft lezen we ook in 1 Samuël 7. De HEERE deed op die dag een machtige donder over de Filistijnen rollen. Hij bracht hen in verwarring, zodat zij door Israël verslagen werden.

Beide gedeelten laten zien dat god de donder geeft en dat dit is om Zijn macht en toorn te tonen.  In Psalm 77 zien we duidelijk dat de donder en de bliksemflitsen tekenen zijn van Gods macht. In 1 Samuël 12 is de donder nadrukkelijk verbonden met Gods toorn over het bedreven kwaad.

Nu is het mogelijk om vanuit verschillende kanten te redeneren. Wanneer God Zijn macht en toorn laat zien, dan dondert het. Maar kunnen we ook zeggen dat elke keer dat het dondert, dat de Heere dan Zijn macht en toorn toont? Ik ben geneigd om te zeggen van niet. Immers, onweer is toch ook een natuurverschijnsel. Maar wanneer de donder een neerslag is van Gods toorn over het kwaad, dan was er voor de zondeval geen onweer en is ieder onweer op z’n minst een reminder. Het betekent dat elk onweer mag bewerken dat een zondig mens zich verootmoedigt voor de machtige en heilige God.

 

Ik richt me weer op Psalm 29. De Psalm is door David geschreven om machtige leiders nederigheid te leren en te laten beseffen dat er een God boen het staat en dat hun regeren altijd bij de gratie Gods is. Vervolgens wordt met zeven beschrijvingen de stem van de Heere verwoord. Onder andere lezen we: “De stem van de Heere klinkt over de wateren, de God der ere dondert”. Misschien nog wel indrukwekkender is vers 7. “De stem van de Heere hakt vurige vlammen uit de wolken”. In poëtische taal wordt uitgebeeld dat het door de hand van de Heere is, dat de bliksemflitsen uit de wolken verschijnen.

Het is een natuurverschijnsel, maar niet zonder de betrokkenheid van de Heere God. De Schepper spreekt. Hij toont Zijn macht. Het gedreun en de lichtflitsen maken bang. Het tekent de machteloosheid van de mens ten opzichte van de grote en geduchte God. Ook machthebbers hebben niets tegen Hem in te brengen.

Maar naast Gods macht is het een verwijzing naar Gods toorn over het kwaad en hiermee is het een verwijzing naar Gods oordeel. Een oordeel dat geen mens kan ontlopen. Hoe groot de macht op aarde ook is, er is altijd Iemand die groter en machtiger is en die zal oordelen over levenden en doden. Geen enkel kwaad op aarde gedaan zal ongestraft blijven. Een hele troost voor de slachtoffers van deze wereld. Een mens kan aan aardse rechters ontsnappen, maar nooit en te nimmer aan de hemelse rechter.

 

In Lukas lezen we over de dag van het laatste oordeel. De Heere Jezus zegt daar: “Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag”. Dit vers laat zien dat de Vader het oordeel overgegeven heeft aan Zijn Zoon. Aan Hem die aan het kruis van Golgotha de zonde van de wereld gedragen heeft. Zijn kruisdood biedt mensen de mogelijkheid om te ontsnappen aan het oordeel. Want wie zich bekeert, zijn zonden belijdt en in de Heere Jezus gelooft, zal vergeving van zonden geschonken worden en hiermee eeuwig leven in Gods Koninkrijk. Zo is ieder onweer een oproep om te vluchten tot Christus voordat Gods toorn over zonde losbarst en de levenden en doden geoordeeld zullen worden. Fascinerend hoe een ‘natuurverschijnsel’ bijdraagt aan de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus.

In Mekka staat de Ka’aba. Tijdens de Hadj lopen moslims hier zevenmaal omheen. Tegen de klok in en telkens wijzend op een zwarte steen die in de zogenaamde Jemenitische hoek ligt. De zuidoostelijke hoek van de Ka’aba. Zoals de naam al vermoed is de ongeveer 30 cm grote steen zwart. Volgens overlevering was de steen, die uit de hemel is gekomen, oorspronkelijk wit. Zelfs witter dan wit. Door de zonde van de mens is de steen zwart geworden.

Dit alles doet mij op meerdere punten denken aan de Heere Jezus, die in de Koran Isa genoemd wordt.

Binnen het christelijk geloof wordt beleden dat Jezus de Zoon van God is en uit de hemel is gekomen. Hij was zonder zonde en hoewel Hij verzocht is geweest, heeft Hij niet gezondigd. Wel is Hij tot zonde gemaakt, omdat Hij de zonde van de wereld op Zich genomen heeft. Hij die aan God gelijk was en witter dan wit was is zwart gemaakt door de zonden die de mens bedreven heeft.

Van de zwarte steen in de Ka’aba wordt gezegd dat het zonden kan wegnemen en op de Dag van het oordeel zal getuigen voor hen die de steen hebben aangeraakt. Van Jezus mag beleden worden dat Hij de zonde wegneemt, omdat Hij die op Zich genomen heeft, maar ook dat Hij de zonden vergeeft van allen die het heil van Hem verwachten. Op de Dag van het Laatste Oordeel zal Jezus genade schenken aan alle mensen die in Hem geloven.
Hiervoor heeft de Heere Jezus de zonden van de wereld op Zich genomen en hiervoor is Hij gestorven aan het kruis van Golgotha. De straf voor de zonde heeft Hij gedragen. Tegelijk is Hij machtiger gebleken dan de dood. Op de derde dag is Hij opgestaan uit het graf en na veertig dagen is Hij teruggekeerd naar Zijn Vader in de hemel. Vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden.

En dan zal Hij aan de gelovigen een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt. Het is als het ware het toegangsbewijs voor Gods Koninkrijk van vrede en gerechtigheid. Alle reden om te streven naar het ontvangen van deze witte steen. Het kan door te knielen aan de voet van het kruis van Christus, na bekering de zonde te belijden en van Hem het eeuwig heil te verwachten.