Bent u er in uw hart van overtuigd dat u wettig door Gods gemeente en daarom door God Zelf tot deze heilige dienst geroepen bent?

 

Mooie en rijke woorden zijn dit. Ze komen uit het formulier voor de bevestiging of verbintenis van een predikant. Woorden die allereerst het hart aanspreken. Predikant worden of bevestigd worden in een andere gemeente is meer dan een zakelijke overweging. Het gaat er om dat de predikant in het hart overtuigd is tot deze heilige dienst geroepen te zijn op een wettige manier door Gods gemeente en daarom door God Zelf.

Dit is nogal wat. Het laat zien dat predikant-zijn van een andere orde is. Je kiest er niet zelf voor. Op een wettige wijze door Gods gemeente en daarom door God Zelf geroepen en hiervan in het hart overtuigd. Nu zal de overtuiging bij de een sterker zijn dan bij de ander en de ene keer ook duidelijker dan een andere keer, maar iedere predikant zal het besef kennen, dat de roep van Gods gemeente en daarmee van God Zelf bepalend is geweest om het beroep aan te nemen.

 

Dit alles is heel existentieel en daarmee maakt het de predikant ook kwetsbaar. Ik denk aan degene die zich geroepen voelde om theologie te gaan studeren, alles afgerond heeft en toegelaten is, maar nooit verder komt dan proponent. Geen enkele gemeente doet de roep uitgaan en het komt nooit tot de bevestiging tot predikant. Ik denk aan die predikant die eens bevestigd mocht worden, maar nooit meer een beroep heeft ontvangen.

 

Toen ik zelf bevestigd werd als predikant, is tegen mij gezegd, dat dit de eerste, maar ook de laatste gemeente kon zijn. Iets wat ik besefte, maar tegelijk ging ik er niet vanuit. Maar hoe is het wanneer dit wel het geval blijkt te zijn? Of voor een predikant, die wel een tweede standplaats mocht krijgen, maar daarna nooit meer een hoorcommissie gesproken heeft? Je kunt als predikant je instellen op de gedachte ik zal deze gemeente blijven dienen tot mijn emeritaat, want blijkbaar ben ik geroepen om hier te blijven arbeiden. Maar wat als de gemeente of enkelen uit de gemeente hier anders over denken. Het zijn niet weinigen predikanten die zelf en in de gemeente opmerken dat het goed is om van standplaats te wisselen, maar hiertoe geen mogelijkheid hebben.

 

Het waarom is niet simpel te beantwoorden door te zeggen dat ze geen beroep krijgen. Want waarom komt dat beroep er niet? Zijn ze te oud? Boven de 45 jaar. Zijn ze te jong? Onder de 62 jaar. Zijn ze te weinig communicatief. Of te weinig aansprekend. Of te weinig ….. Of roept God ze niet? Maar het lijkt me toch ook niet naar Gods wil dat een predikant op de duur losgemaakt wordt van de gemeente. Wat een ellende. Niet alleen voor de predikant en het gezin, maar ook voor de gemeente. Dan is het allemaal niet meer zo geestelijk als het bij de bevestiging geklonken heeft.

Dit lijkt me dus niet juist. Daarom ligt de oplossing van dit alles ook niet in een kerkordelijke wijziging en het bieden van de mogelijkheid om naar 12 jaar in onderling goed overleg uit elkaar te gaan. Gemeenten en beroepingscommissie zullen antwoord moeten geven op de vraag waarom bepaalde predikanten bewust over worden geslagen. Is in het gebed duidelijk gekregen dat bepaalde predikanten niet beroepen moeten worden? Of was het vooral een verstandelijke beslissing en was het hart er niet bij betrokken.

De predikant behoort in het hart overtuigd te zijn. Laten gemeenten en beroepingscommissie dit ook ter harte nemen. Het kan niet zo zijn, dat de Heere geroepen heeft tot het ambt van predikant en daarna de geroepen predikant aan het lot overlaat. Laat daarom telkens weer de vraag in gebed gesteld mogen worden: “Heere, wie wilt U dat geroepen wordt om bevestigd te worden als predikant aan onze gemeente?”

   
Weet u, bij ons hangen bij de kerkdeuren zendingsbussen. De gemeenteleden hebben elke zondag tot twee keer toe de gelegenheid om het zendingswerk te ondersteunen. Trouw wordt het opgehaalde geld overgemaakt naar de GZB. Onder andere voor Willem-Jan de Wit in Egypte. Misschien herkent u dit wel.

O wacht even.

Elk jaar staat er ook in het kerkblad dat mensen het dagboekje van de GZB kunnen bestellen. Bij trouwe lezers gaat de zendingscommissie langs de deur. Door ‘Een hand vol koren’ brengen we de zending ook onder de aandacht van de gemeenteleden. Misschien herkent u dit wel.

O wacht even.

Is door deze twee manieren de hele gemeente enthousiast voor zending? Krijgt op deze twee manieren zending binnen de gemeente de aandacht die het verdient? Nee, ik zet geen streep door de zendingsbussen, laat ze maar mooi hangen, en ik zet ook geen streep door het dagboekje, gewoon ieder jaar weer proberen te verkopen. Ik zet er geen streep door en ik plaats ook geen vraagtekens bij het nut van de zendingsbussen en de dagboekjes. Ik stel er wel een vraag bij. Krijgt zending werkelijk op deze manier de aandacht die het verdient?

Misschien moeten we de vraag eerst opsplitsen, want er komt nogal wat ter sprake. Het gaat over zending en de aandacht daarvoor binnen de gemeente. Nu is er binnen de gemeente veel wat aandacht verdient, maar welke plek krijgt zending hierin? Welke aandacht moet er binnen de gemeente voor zending zijn? Daar komt nog een vraag bij. Is de gemeente overtuigd dat zending aandacht verdient binnen de gemeente? Loopt ze er warm voor

Dat zijn nogal wat vragen waar je als Thuis Front Commissie tegenaan kunt lopen. U zat misschien al in de zendingscommissie of u was al een bekende van de persoon of het gezin dat namens de GZB uitgezonden is. Het was niet onlogisch om plaats te nemen in de TFC. Natuurlijk. Vanzelfsprekend.

Van harte wilt u de gemeente stimuleren om met gebed, meeleven en financiële steun bij de zendingswerker betrokken te zijn. Ook heeft het uw hart om het werk van de zendingswerker zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. U ervaart in het begin dat het allemaal loopt. De uitzenddienst was geweldig. Zegenrijk. U ervaart ondersteuning van uw werk, maar vooral van het werk van de zendingswerker. Maar na verloop van tijd verdwijnt het enthousiasme.

Op welke manier kan zending binnen de gemeente de aandacht krijgen die het verdient? Deze vraag dringt zich op. Want in de gemeente spelen na verloop van tijd andere zaken die volop de aandacht krijgen. Waar enthousiasme voor is. Er zijn andere acties waar gebed en ook geld voor gevraagd worden. En de gemeenteleden zijn ook zelf weer met andere zaken betrokken.

We hebben de vraag in stukje geknipt. Laten we die stukjes een voor een ter hand nemen. We hebben gezegd dat er binnen de gemeente veel is wat aandacht verdient. Jongeren en ouderen. Zieke en rouw dragende gemeenteleden. Daarnaast vraagt het vluchtelingenwerk meer aandacht. Ook zijn er talloze kerkelijke activiteiten. Catechese, clubwerk, Vorming en Toerusting, het evangelisatiewerk. Welke plek krijgt zending temidden van die activiteiten?

Het lijkt alsof er een plek bevochten moet worden. De ellenbogen gebruiken om zending meer in het voetlicht te krijgen. Dat is toch al te gek. Maar dat zending aandacht behoort te krijgen is helder. Een kerk zonder zending verliest de band met de wereldkerk. Verliest ook een deel van de opdracht die de kerk heeft. Hoe de gemeente enthousiasmeren voor zending?

Hier gaat een vraag aan vooraf. Welke aandacht moet er binnen de gemeente voor zending zijn? Welk antwoord geven jullie op deze vraag? Waarbij gezegd mag worden dat dit een vraag is waarvan het goed is dat jullie als TFC’s hierover nagedacht hebben. In andere woorden: Wat zouden we willen bereiken? Moet heel de gemeente enthousiast zijn en evenveel weten van de ondersteunde zendingswerker of mag dit gedifferentieerd zijn? Wat is het minimale waarvan we willen dat bij iedereen bekend is? Het minimale enthousiasme. Ik kom hier later op terug.

 

Naast opvatting van de TFC’s over de aandacht van zending binnen de gemeente, is er ook de vraag of de gemeente overtuigd is dat zending aandacht verdient binnen de gemeente? Nu draaien we de vraag om en bekijken we het van de kant van de gemeente. Een TFC kan van alles willen, maar hoe staat de gemeente daartegenover. Is er al iets enthousiasme?

Wanneer we deze vraag stellen dan kijken we naar de huidige interesse van de gemeente voor zending. Die kan hoog zijn. Die kan op het gewenste niveau zitten. Maar die kan ook beneden alle peil zijn. In hoeverre is het nodig dat de gemeente allereerst groeit in het besef van de noodzakelijkheid van zending. Laat ik het anders zeggen. Is er in de gemeente een bodem waarop de TFC het werk kan doen? In Giessenburg was er een bodem.

Toen ik als predikant verbonden werd aan de hervormde Gemeente Giessen-Nieuwkerk werd er ondersteuning gegeven aan een zendingsechtpaar. Zij werken via de GZB in Malawi. Hun terugkeer naar Nederland maakte een einde aan deze ondersteuning. Was het toen vanzelfsprekend om opnieuw iemand te gaan ondersteunen. Ik moet zeggen van ja. Tegelijk is hier niet alles mee gezegd. Dat de zendingscommissie in het bijzonder er werk van maakte om iemand anders te ondersteunen had namelijk een drietal redenen. Als eerste is er een zeker bewust zijn van de noodzaak van zending. Dit bewust zijn bewerkt dat er regelmatig mensen een beroep doen op de diaconie omdat zij een tijdelijke activiteit ondernemen die onder gebracht kan worden onder de kop zending.

Doordat er tijdelijke activiteiten zijn van gemeenteleden die onder de noemer van zending gebracht kunnen worden en die ondersteund werden door de diaconie, wordt de gemeente telkens weer bepaald bij zending. Het mooie is dat andere initiatieven niet bedreigend hoeven te zijn, maar juist ten positieve kunnen doorwerken. Wat voor de daadwerkelijke keuze vooral bepalend is geweest, is de reis die ik zelf twee jaar geleden gemaakt heb naar Egypte, maar daar later meer over.

De vraag was of er in de gemeente een bodem is waarop de TFC het werk kan doen? Wanneer die bodem ontbreekt, gaat het anders en zal binnen de TFC, de zendingscommissie en de kerkenraad hierover gesproken moeten worden. Beginpunt is het besluit tot het ondersteunen van een zendingswerker. Dit is niet iets van een paar mensen, maar van heel de gemeente. Gezamenlijk zal gekeken behoren te worden op welke wijze er een fundament voor het belang van het zendingswerk gelegd kan worden of hoe het enthousiasme voor zending omhoog gekrikt kan worden.

Het mooie van deze gezamenlijke discussie is dat deze niet slechts gevoerd wordt door de TFC en door de zendingscommissie, maar ook door de kerkenraad. Op deze manier wordt er een vloertje gelegd. Samen kan besproken worden op welke manier vormgegeven wordt aan het zendingswerk. Op welk niveau moet het gaan leven?

 

Heel minimaal is dat meer dan het overgrote deel van de gemeente de naam en het gezicht kent van de zendingswerker. Natuurlijk kunt u een foto bij de zendingsbussen hangen. U kunt ook de hele kerkzaal vol hangen met foto’s. Ik vermoed dat u zelf wel een tussenweg kunt bedenken. Wezenlijk is dat er een lampje gaat branden wanneer mensen de naam horen of de foto zien. Waarbij herhaling wezenlijk is.

Vlak boven dit minimum is de kennis over het land waar de zendingswerker werkzaam is. Op allerlei manieren is het mogelijk om dit land zo nu en dan centraal te stellen. Dan kunt u denken aan hapjes op een gemeenteavond die horen bij het betreffende land. Maar u bent waarschijnlijk veel creatiever dan ik ben in het bedenken van mogelijkheden. Maar door het land zichtbaar te maken komt onbewust ook de zendingswerker voor het voetlicht te staan. Zo wordt aandacht gegenereerd voor zending.

Een tijd geleden heb ik via Facebook de vraag gesteld of men weet wie we namens de GZB ondersteunen. In welk land deze persoon werkt en wat hij daar doet. Hoewel in sommige antwoorden de naam verkeerd geschreven was, was ik niet ontevreden. Het maakte dat ik op zijn verjaardag gerust een foto van hem kon posten met de vraag hem te feliciteren met zijn verjaardag. Velen wisten wie hij was en wat hij deed.

Facebook is één van de sociale media. Persoonlijk is naast de aandacht voor zending in de prediking de sociale media voor mij een middel dat volop gebruikt kan worden. Hiervoor kreeg ik twee jaar geleden via de GZB een geweldige kans. Een reis naar Egypte gaf de mogelijkheid om via de website hervormdgiessenburg.blogspot.nl en via Facebook informatie te geven over de christenen aldaar. Zo was er een korte periode waarin de gemeente veel meekreeg over zending in deze tijd. Vooral 30-plussers werden zo geïnformeerd. De oudere gemeenteleden hoorden het op een gemeenteavond.

Foto’s, filmpjes, verhalen. Ze komen nog weleens terug. Mede door het jongerenproject van dit jaar van de GZB en de HGJB. Ik kan met een gerust hart de jongeren verzekeren dat de situatie in Caïro er zo uit ziet als de filmpjes laten zien. Ik kan daarbij iets vertellen over de armoede die ik in de zuidelijke provincie Minya heb aangetroffen.

U begrijpt dat dit niet alleen iets doet met de catechisanten, maar ook iets met mij gedaan heeft. De tijd in Egypte, was kort, maar vormt een mens. Het Midden-Oosten was mij bekend door vier reizen naar Israël, maar dit is geheel anders. Vooral door de ontmoeting met gewone protestantse christenen. Ik mocht deze ontmoetingen hebben in het zuiden van Egypte, maar ook in de achterstandswijken van Caïro waar het vuil meters hoog op straat ligt en mensen dicht op elkaar gepakt wonen.

 

Toen vorig jaar het ondersteunen van het zendingsechtpaar afliep vanwege hun terugkeer, kreeg de zendingscommissie drie opties aangeboden van de GZB. Een daarvan was Willem Jan de Wit in Caïro. Die kenden ze al van de berichten op Facebook en dat maakte dat de leden van de zendingscommissie tegelijk enthousiast werden om hem te ondersteunen. Voor de gemeente was het ook makkelijker om de stap te maken want hij was ook bij hen bekend. De bekendheid groeide door zijn bezoek eind augustus aan de gemeente. Dat is van grote invloed voor het enthousiasmeren van de gemeente. Maar indirecte aanwezigheid werkt ook door. Dit mocht ik ervaren toen eind november twee Egyptische predikanten op bezoek waren. Collega’s die ik heb leren kennen toen zij nog studeerden bij Willem Jan de Wit en zo hebben we ze ook aangekondigd. Zo kwam Willem Jan de Wit ook in beeld.

Van het bezoek heeft heel de gemeente niet veel meegekregen. Ze hoorden dat ze zondags in de kerk waren. Mogelijk hebben ze hen gezien bij de verkoopdag van de vrouwenvereniging die de zaterdag ervoor plaatsvond. Toch hebben ze indirect veel meegekregen. Want Via Facebook en Instagram heb ik verslag gedaan van de belevenissen met hen. Het bezoek aan de Nederlandse piramides, de molens van Kinderdijk, maar ook de maaltijd bij een diaken en met diakenen en bij een lid van de zendingscommissie met anderen leden daarbij.

Zo kan de sociale media prima ingezet worden om zending onder de aandacht te brengen door verslag te doen en dit nadrukkelijk te linken aan de ondersteunde persoon. Nu heb ik het met Willem Jan de Wit wel getroffen. Want toen is onderzoek deed naar zijn naamsbekendheid in de gemeente. Reageerde hij ook met een verwijzing naar zijn blogs. Door deze links kwamen gemeenteleden op zijn website terecht, lazen ze wat meer over hem en doen dit mogelijk in het vervolg ook. Zo is Facebook een goed middel om de gemeenteleden tussen 30 en 80 jaar te bereiken met zending.

Maar natuurlijk kan ook zo nu en dan, niet elke week of twee weken, in het kerkblad of de zondagse nieuwsbrief iets over de werkzaamheden verteld worden van de zendingswerker. Hierbij kan verwezen worden naar de Facebookpagina of de website van de zendingswerker, of naar de site van de GZB. Mogelijk kan zo’n artikel gepaard gaan met de voorbede in de kerkdienst, maar ook met de oproep om thuis in de voorbede de zendingswerker voor Gods troon te brengen en een zegen te vragen over het zendingswerk. Zo komt er door het gebed in het hart van de gemeente en de gemeenteleden plaats voor zending en ontstaat enthousiasme.

 

Dan is er de hoop en het gebed dat de gemeente enthousiast wordt en overtuigd raakt van de noodzaak van zending. Tenminste, ze raakt bekend met iemand die namens de GZB uitgezonden is om zendingswerk te bedrijven. Want wat de vraag betreft hoe zending in de gemeente de aandacht krijgt die ze verdient, hebben we vooral gefocust op het onder de aandacht brengen en niet op zending. Overtuigd raken van de noodzaak van zending is misschien wel een ander verhaal.

Wat is daarvoor nodig? Noodzakelijk is het besef dat het Evangelie van Jezus Christus aan alle creatuur verkondigd moet worden, omdat alleen door de Heere Jezus er eeuwige verlossing te verkrijgen is. Het is het besef dat het geloof in de eigen verlossing en de liefde van en voor de Heere Jezus niet slechts bestemd is voor het eigen privé-archief, maar dat het gedeeld moet worden zodat steeds meer mensen over het rond der wereld het Evangelie liken en in het netwerk komen van Jezus Christus.

 

Dus ja, we proberen te verwezenlijken dat zending in de gemeente de aandacht krijgt die ze verdient. Daarvoor is een fundament nodig. Hiervoor heb ik eerder de vraag gesteld op welke manier er een fundament voor het belang van het zendingswerk gelegd kan worden of hoe dit omhoog gekrikt kan worden. Het antwoord is niet door aandacht te genereren. Het fundament  is Jezus Christus. Zowel zending, als het onder de aandacht brengen van zending begint bij Hem, die mensen uitzendt in Zijn wijngaard.

Deze noodzaak van zending en van het ondersteunen van broeders en zusters elders heb ik ervaren door het bezoek aan Egypte en door het bezoek van de twee Egyptische collega’s aan Nederland. In Egypte heb ik ook ervaren hoe dicht er geleefd wordt bij de Heere Jezus en hoe de kerk leeft in hoopvolle verwachting.

Tijdens mijn tijd in Egypte mocht ik een bijdrage leveren aan een college missiologie aan het Evangelical Theological Seminary Cairo, het ETSC. De vraag die ik mocht beantwoorden was wat mijn indruk was van de kerk in Egypte. Ik heb toen gezegd: “The church in Egypt is a dreamful church with a heart full of hope”. De kerk in Egypte is een kerk vol dromen en met een hart vol van hoop. Zo was en is mijn beleving.

 

Ik ontmoette in een achterstandswijk van Caïro pastor John. Zij gemeente was officieel nog geen gemeente, maar hoopte dit wel te worden. Het is aan de staat om officieel tot kerk te verklaren. Ze hadden met kerst al bekers laten maken met daarop de tekst dat ze kerk zijn. Maar ze liepen veel verder vooruit. Hun droom was om discipelen te maken en vervolgens elders een nieuwe gemeente te beginnen om ook elders in de miljoenenstad Caïro mensen te winnen voor Jezus.

Dit soort verhalen en deze ontmoetingen zorgen ervoor dat een christelijk hart sneller gaat kloppen voor zending. Het laat zien hoe hard andere christenen ons gebed en onze steun nodig hebben. Het maakt bewust dat geloven geen privézaak is. Als christenen zijn we wereldwijd aan elkaar verbonden en hebben we de opdracht om Christus te prediken aan alle creaturen. Zo krijgt zending in de gemeente de aandacht die het verdient.

Ik dank u.

 

 

Hoe krijgt zending binnen de gemeente de aandacht de het verdient?

  1. Stel duidelijke doelen over de gewenste aandacht voor zending. In welke mate moeten gemeenteleden betrokken zijn?
  2. Zie andere zendingsdoelen niet als bedreiging, maar als stimulans om aandacht voor zending in de gemeente te creëren.
  3. Onderzoek op welke platforms gemeenteleden en de zendingswerker te bereiken zijn
  4. Maak gebruik van het materiaal dat er is (van de GZB en van de zendingswerker)
  5. Wees bewust en draag uit dat zending logischerwijs volgt uit het geloof in Jezus

Het lichaam van Christus

In de meeste kerkelijke gemeenten start deze maand het winterwerk. Dat wil zeggen dat alle kerkelijke activiteiten weer uit de zomerslaap ontwaken en ten uitvoer gebracht worden. Nu kunnen we dit uit gewoonte doen. Zo gaat het nu eenmaal in de kerk. We kunnen ook een moment nemen om na te denken waarom we de gemeenteleden weer mobiliseren om aan allerlei activiteiten mee te doen. Graag wil ik u hiervoor een handreiking doen. De basis van deze handreiking is de zienswijze dat de gemeente het lichaam van Christus is. Het is een manier om naar de gemeente te kijken die gebaseerd is op 1 Korinthe 12. In deze brief schrijft de apostel Paulus: “Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk zijn leden“.

https://encrypted-tbn3.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcTfJf7qtKBY9D--j0yvg9LvMOwrDVvDegml-1b66U5iQ-UfOcTz

In het spoor van Jozef van Arimathea

Wanneer ik aan het lichaam van Christus denk, dan denk ik aan de geselingen die Hij doorstaan heeft en vooral aan Zijn kruisiging. Voor Paulus is dit het allerbelangrijkste dat er bestaat. Met heel mijn hart wil ook ik belijden wat hij in het tweede hoofdstuk van dezelfde brief schrijft. “Want ik had mij voorgenomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus en die gekruisigd”.

Dit vers zorgt ervoor dat de gekruisigde Christus mij voor ogen wordt geschilderd. Met de ogen van mijn hart kijk ik naar Hem die aan het kruis hangt. Aan het kruis lijdt. Aan het kruis sterft. Een lijden dat vooral geestelijk was. Onder andere is dit merkbaar geworden in de door Jezus aan het kruis gesproken woorden: “Mijn Vader, Mijn Vader, waarom hebt U Mij verlaten?” Maar het lijden droeg Hij ook aan Zijn lichaam. Dit is het lichaam van Christus. Gods Zoon die vlees geworden is en de gestalte van een mens heeft aangenomen en geleden heeft in mijn plaats.  Zo mag ik dit geloven.

Het maakt dat ik met gelovige ogen naar de gekruisigde Christus kijk. Het maakt ook dat ik me afvraag wat ik voor Christus gedaan heb. Wat ik nu voor Hem doe. Wat ik voor Hem behoor te doen. Het zijn vragen die ik stel terwijl ik Zijn kapot geslagen rug bemerk. Terwijl ik de spijkers in Zijn handen en voeten zie. Terwijl ik de wond opmerk in Zijn zij die ontstaan is door een stoot van een speer.

Terwijl ik alles zie en mij afvraag wat ik voor Jezus kan doen, verschijnen er twee mannen die het gestorven lichaam van Jezus van het kruis halen. Jozef van Arimathea heeft zuiver fijn linnen bij zich. Nicodemus heeft mirre en aloë. Gewikkeld in doeken leggen ze het lichaam van Christus in een nieuw graf. Ik sla dit alles gade en vraag me vervolgens af of ik kan doen wat deze twee mannen gedaan hebben. Kan ik het lichaam van Christus verzorgen?

Deze vraag lijk ik ontkennend te moeten beantwoorden, maar de woorden van Paulus maken dat ik een positief antwoord kan geven. Ja, ik kan het lichaam van Christus verzorgen. Ik kan namelijk zorg geven aan de gemeente van Christus die het lichaam van Christus is. Zo kan ik uit dankbaarheid iets doen voor Hem die zoveel voor mij gedaan heeft.

 

Het lichaam van Christus verzorgenhttps://encrypted-tbn2.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcSW92kkXmAhtg2L4epr_vkDU3OmxMXgBimbqZlhA5Em3r6noWPJ

Zorg geven aan het lichaam van Christus is als eerste zorg geven aan de gekwetste delen van het lichaam van Christus. Dat wil zeggen zorg geven aan de vervolgde broeders en zusters. Deze leden van het lichaam van Christus hebben het zwaar te verduren. Evenals het lichaam van Christus worden zij gemarteld, gegeseld en gedood. Deze leden van het lichaam van Christus moeten geholpen worden. Ondersteund worden. Waar nodig gedragen worden. Door om te zien naar deze broeders en zusters verzorg ik het lichaam van Christus. Waarbij alle zorg gepaard zal moeten gaan met gebed tot de Heere Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente.

 

Het lichaam van Christus heeft ook andere leden. Minder gekwetst dan de vervolgde broeders en zusters, maar ook aan deze leden zal zorg behoren gegeven te worden. Ik denk hier aan de zieke gemeenteleden. Lichamelijk of psychisch ziek. Tijdelijk, chronisch of ongeneeslijk ziek. Door er voor hen te zijn kan ik het lichaam van Christus verzorgen.

Naast de zieken zijn er gemeenteleden die rouw dragen. Lang of kortgeleden hebben zij een geliefde verloren. Een man of vrouw. Een zoon of dochter. Een vader of moeder. Of wie ook maar afgestaan moest worden aan de dood. Hun verdriet is groot. Eens zullen hun tranen van hun ogen afgewist worden, maar ik mag er voor hen zijn en zo bij hen staan in hun nood en op deze manier het lichaam van Christus verzorgen.

Als ik denk aan de leden van het lichaam van Christus dan denk ik ook aan die gemeenteleden die allerlei andere moeite en ellende kennen. Zorgen en problemen in het huwelijk, bij de opvoeding van kinderen, op het werk of op school of in de familie. Wat zijn er veel mensen die zich zorgen maken voor de dag van morgen. Mensen die de woorden uit de Bergrede maar moeilijk of misschien wel niet eigen kunnen maken. Als ik er op de een of andere manier voor hen kan zijn, dan verzorg ik het lichaam van Christus.

Zo verzorg ik ook het lichaam van Christus wanneer ik de eenzame gemeenteleden bezoek. Wanneer ik oog heb voor de arme broeders en zusters die door welke oorzaak een uitkering hebben of in de bijstand zitten. Natuurlijk besteed ik zorg aan het lichaam van Christus wanneer ik betrokken ben bij de oudere gemeenteleden en vanzelfsprekend ook bij de jongeren en bij de kinderen van de gemeente.

 

Dit omzien en verzorgen van het lichaam van Christus kan heel praktisch zijn. Iets doen. Er zijn. Dit is de praktische kant van een geestelijke zaak. Er is ook eewp_20160908_13_31_16_pron andere kant. Ik verzorg het lichaam van Christus wanneer ik onderwijs geef vanuit de Bijbel. Door huisbezoek, kringwerk, zondagsschool, preek, clubwerk en dergelijke mag het lichaam van Christus geestelijk gevoed worden. Hierdoor kan een lid van het lichaam groeien in geloof en geloofskennis. Hierdoor kan iemand in moeilijke en zware tijden gesterkt worden en behouden blijven voor het lichaam van Christus.Het is noodzakelijk dat het geestelijke gesprek voluit gevoerd wordt.

Bovenal is het van belang dat er gebeden wordt voor de gemeente. Immers door het gebed is er de verbondenheid met de Heere Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente. Als die verbondenheid er niet is, dan heeft de gemeente haar bestaansrecht verloren en is het lichaam van Christus aan het ontbinden.

 

Duidelijk is dat wie het gebed en al het bovenstaande nalaat en niet omziet naar de leden van de gemeente, het lichaam van Christus niet verzorgt. Die handelt niet als Jozef van Arimathea en Nicodemus. Dit zij verre van ons, want we willen toch niet dat het lichaam van Christus onverzorgd blijft? Een onverzorgd lichaam is een verwaarloosd lichaam. Wanneer het lichaam van Christus niet verzorgd wordt, dan blijven de gekwetste delen pijn doen. Een pijn die alleen maar meer wordt, omdat het met het lichaam achteruit gaat. Mag ik zeggen dat wie het lichaam van Christus niet verzorgd staat aan de kant van hen die het lichaam gegeseld en gekruisigd hebben? Trouwens, wie als lid van de gemeente van Christus de zorg voor het lichaam niet ter hand neemt, zal ook zelf lijden. Want als een lid lijdt, lijden alle leden mee. Zo behoor ik om te zien naar broeders en zusters omdat wij samen het lichaam van Christus vormen.

 

In het spoor van Jozef van Arimathea samen het lichaam van Christus verzorgen

Zelf wil ik dit graag ter hand nemen. Wanneer ik naar het kruis kijk en zie hoeveel de Heere Jezus geleden heeft, dan kan ik het lichaam van Christus niet nogmaals laten lijden. Dan wil ik het leed doen verdwijnen of tenminste verzachten. Want ik wil mijn eigen vlees niet haten, maar het voeden en koesteren, zoals ook de Heere de gemeente. Ik wil handelen zoals Jozef van Arimathea gehandeld heeft.

Ik besef goed dat ik dit niet alleen kan. Daarom maak ik u deelgenoot van mijn gedachten. Ik hoop dat u de gemeente gaat zien als het lichaam van Christus en u uit dankbaarheid het lichaam van Christus wilt voeden en koesteren. Wilt u zijn als een Jozef van Arimathea? Hierbij moeten we niet vergeten dat ook wijzelf leden zijn van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente. Laten wij samen zorg dragen voor het lichaam van Christus dichtbij en veraf, terwijl we voortdurend verbonden zijn met Christus, het Hoofd, die gezeten is aan Gods rechterhand en eens zal wederkomen om verenigd te zijn met Zijn lichaam.

Kent u deze uitdrukking? ‘Het is mijn kerk niet meer.’ Deze uitdrukking wordt gebruikt door mensen die menen op goede gronden de kerk te verlaten waar ze jaren, en misschien wel heel hun leven, bij hebben gehoord. ‘Het is mijn kerk niet meer.’ Vraagt u naar het waarom, dan betreft het veelal wijzigingen in de eredienst. Men is anders gaan zingen. Meer gezangen of opwekkingsliederen dan psalmen. Of de psalmen worden tegenwoordig ritmisch gezongen. Het kan zijn omdat de kerk anders ingericht is, de ambten anders ingevuld zijn of het Avondmaal niet langer aan tafels gevierd wordt. Allerlei redenen kunnen er aan ten grondslag liggen dat mensen zeggen: “Het is mijn kerk niet meer.” Maar wat zeg je eigenlijk?

De laatste tijd bekijk ik de kerkelijke gemeente meer en meer vanuit het perspectief van het lichaam van Christus. Zo wordt de gemeente in de Bijbel genoemd. Het hoofd van de gemeente is Christus en Hij troont aan de rechterhand van Zijn hemelse Vader. Zijn volgelingen zijn de leden van het lichaam van Christus op aarde. Wat roept het op wanneer ik in de opmerking ‘Het is mijn kerk niet meer’, het woord kerk wijzig in lichaam van Christus. Dan zeggen we: “Het is mijn lichaam van Christus niet meer”. Hoort u hoe bizar dit klinkt. Alsof een lid van het lichaam van Christus kan zeggen dat het zijn lichaam niet meer is.

Als eerste kan een lid niet in bezittelijke zin over het lichaam spreken. Een lid bezit niet het hele lichaam. Daarnaast vormt een lid samen met andere leden het lichaam. Het lid is slechts een onderdeel van het lichaam. Wie zegt: “Het is mijn lichaam van Christus niet meer”, die spreekt dus feitelijk over de wens om geamputeerd te worden. Maar als een lid los is van het lichaam van Christus, dan houdt het op te bestaan. Het verrot en vergaat. Alle reden dus om heel voorzichtig te zijn met de opmerking ‘Het is mijn kerk niet meer’.

Wanneer we het voorbeeld verder doortrekken naar het lichaam, dan zien we nog duidelijker hoe bizar het is. Want als in een long een tumor gevonden wordt, kan de lever dan zeggen: “Dit is mijn lichaam niet meer”? Vanzelfsprekend niet. Ieder lid van het lichaam hoort erbij en kan zich onmogelijk losmaken van het lichaam om een zelfstandig bestaan op te bouwen.

‘Dit is mijn lichaam niet meer’ wordt wel eens gezegd door een vrouw die een borstamputatie heeft ondergaan. Zij ervaart de pijn van het missen van een lid van haar lichaam. Zal het de Heere Jezus niet net zo vergaan, wanneer een lid van het lichaam van Christus zegt: “Dit is mijn lichaam niet meer”? Maar wanneer Hij naar de kerk kijkt, ziet Hij waarschijnlijk al lang een verminkt lichaam. Allerlei leden die zich losgemaakt hebben met de opmerking: ‘Dit is mijn kerk niet meer’.

Wanneer we het idee hebben dat de kerk waarbij we horen niet meer aansluit bij de manier van kerk zijn die we zelf voor ogen hebben, dan moeten eerst andere vragen beantwoorden voordat we de wens uitspreken om geamputeerd te worden. Het allerbelangrijkste is de vraag of Jezus Christus in de gemeente gediend wordt. Wanneer die vraag positief beantwoord kan worden, zal afgevraagd moeten worden of de veranderingen zo wezenlijk zijn dat amputatie vereist is of betreft het een bijzaak. Wanneer het wezenlijk is, dan is er misschien wel het oordeel dat de plaatselijke kerk ziek is. Maar bij een zieke moet je niet een gezond lichaamsdeel amputeren. Allereerst proberen te genezen en wanneer dat niet mogelijk is het zieke gedeelte wegsnijden en uit het midden wegdoen.

Maar laten we niet te resoluut te werk gaan en al te oordelend en zeker niet slechts gericht zijn op de splinter in het oog van die ander. Wanneer we het idee hebben, dat het mijn kerk niet meer is, dan zal eerst naar onszelf gekeken moeten worden. Het belangrijkste is de vraag of wijzelf verbonden zijn met Christus, het Hoofd. Daar ligt onze prioriteit. Zeker wanneer we spreken over het lichaam van Christus is er de vraag of wij zelf wel een levend lid zijn van het lichaam van Christus.

Wanneer de plaatselijke kerk daadwerkelijk niet meer als gemeente van Christus aangemerkt kan worden, dan zullen we ons als tweede de vraag moeten stellen of wij in de tijd die achter ons ligt de plaatselijke gemeente, als deel van het lichaam van Christus, verzorgd hebben. Want wanneer wij het lichaam van Christus onverzorgd hebben gelaten door het gemeentewerk niet op ons te nemen, dan moeten we het ook onszelf aanreken wanneer de plaatselijke gemeente van Christus is losgeraakt. Dan is er alle reden om met gebed en door de kracht van de Heilige Geest naar vermogen de plaatselijke kerk te dienen, opdat zij opnieuw geënt mag worden op de Wijnstok.